Zaterdagmiddag en ik kan de geur van een appeltaart bij mijn moeder in de oven zo oproepen. Steevast, zaterdagmiddag werd er iets gebakken. Het gaf een gevoel van warmte en geborgenheid als kind. Het is nu ook zaterdagmiddag en ik heb dienst op de auto. Het is druilerig, koud weer. Ik ben terug in Nederland en mijn gedachten dwalen af naar de appeltaart van mijn moeder. Ik weet niet goed wat deze gedachte veroorzaakt, waarschijnlijk heb ik honger of heb ik behoefte aan een beetje warmte. Het contrast met Lesbos is groot. De dagelijkse huisartspraktijk in Nederland brengt een ander kaliber problematiek met zich mee dan daar ginds in het vluchtelingenkamp. De snottebellen en de hoestjes zijn allemaal maar relatief en soms mis ik de nuchterheid onder de patiënten hier. Het laatste blijkt ook op een andere manier van toepassing op de patiënte waar we naar toe onderweg zijn. Het gaat om een 93 jarige patiënte in een verzorgingstehuis; ze heeft klachten van hoofdpijn en zou met dubbele tong praten.
Eenmaal binnen in haar kamer slaat de warmte ons om de oren. De kachel is goed opgestookt en het zweet breekt me spontaan uit. Het gesprek met patiënte verloopt moeizaam: ze is slechthorend en slechtziend. Niet het beste recept voor een goed gesprek. ‘Ik heb kopzeere en dij paracetamol helpt ja aal niks.’ Als ik vraag naar andere klachten blijft ze herhalen ‘ik heb zo’n piene in de kop.’ Juist. Uitvalsverschijnselen zie ik niet; de dubbele tong is wisselend aanwezig. Ik besluit haar te onderzoeken. Terwijl ik voor haar sta hoest ze me in mijn gezicht. Een alcoholwalm komt me tegemoet. Een en ander wordt ons duidelijk. De chauffeur Jan houdt vanuit de hoek in de kamer een fles port omhoog. Deze is half leeg. ‘Heeft u alcohol gehad mevrouw?’ ‘Ja, en wat din nog?’ Plots hoort ze me wel. Bijzonder gewiekst voor een dronken, slechthorende 93 jarige. ‘Wiln ie ook n borrel?’ Ik kan het gebaar waarderen maar bedank haar vriendelijk. ‘Zulf waitn.’ Ik wil nog wat uitleggen maar patiënte geeft aan er genoeg van te hebben. ‘Ik wil op bere.’ We laten haar begaan. Ze zal haar roes moeten gaan uitslapen.
We verlaten haar kamer en ik praat nog wat na met de verzorging. Die is wat van de leg en voelt zich schuldig dat ze ons hiervoor hebben laten komen. Ze kennen mevrouw als een dame die wel een borreltje lust maar zo bont heeft ze het nog niet gemaakt.
Jan en ik vervolgen onze weg terug naar de auto. De walm van alcohol zit me nog in de neus. Patiente was niet bepaald het prototype van een oudere dame in een verzorgingstehuis. Maar goed, wie weet hoe we er zelf bij zitten als we zo oud zijn. ‘Life has mysterious ways’ zegt Jan wijselijk naast me. We toeren door het Groninger land terug richting de post en ik voel mijn maag knorren. Niet veel later krijg ik een bericht van mijn moeder: ze heeft appeltaart op de huisartsenpost neergezet. Jan drukt het gaspedaal iets dieper in. Onze dag kan niet meer stuk.