HenrietteSchrijft.nl

De blaadjes vallen van de bomen en de gure wind trekt aan. Voor sommigen onder ons de tijd van gezelligheid en kaarsjes, voor anderen een jaargetijde die ze het liefst onder de dekens zouden willen doorbrengen. Voor de huisartsen onder ons is het vooral een jaargetijde van kucheltjes en snot. De een na de ander meldt zich met griepverschijnselen. Een snelle remedie is gewenst maar de beste weg is toch de tijd nemen om uit te zieken. Iets waar we met z’n allen niet meer aan toe lijken te komen. Agenda’s die vol zitten, de werkgever die wacht, we hebben simpelweg geen tijd om ziek te zijn. Of toch?

Er wordt gebeld door de vrouw van de patiënt in kwestie. ‘De dokter moet komen’, meer wordt er niet duidelijk. Met respectabele leeftijden van 91 en 93 jaar wordt de aanvraag voor een visite door de huisarts gehonoreerd. Hun huis ligt afgelegen en is omringd door een grote tuin. Op de oprit staat een oude Volvo met keurig gepoetste wieldoppen. Ook de tuin zelf is tot in de puntjes verzorgd. Ik bel aan bij de woning en mevrouw doet open. ‘Ah fijn dat u er bent dokter.’  Ze loopt dusdanig krom dat haar ribben haar bekken lijken te raken maar wandelt in een stevige pas voor me aan naar de keuken. Met de schort voor gaat ze verder met aardappels schillen. Haar man zit aan de keukentafel.  Zodra hij me ziet, steekt hij van wal. ’Het is vreselijk dokter, ik ben zo ziek.’ Ik kijk de man aan en probeer tekenen van ziekte te bespeuren maar kan ze niet zien. Als ik vraag wat er dan aan scheelt zegt ie ‘k heb de kop vol snot, ’t is nait best.’ Inwendig moet ik even zuchten; hebben ze me hiervoor laten komen? Kijkend naar de patiënt zie ik echter dat zijn lijdensdruk groot is en ik ga naast hem zitten aan de keukentafel om het verhaal aan te horen. Het speelt nu al een aantal dagen en het snot wil maar niet weg. Hij draagt een lange onderbroek, heeft een ui in bed gelegd en ‘de vrouw’ heeft al kippensoep gemaakt, maar helaas. Oh en zijn oren zitten ook vol met rommel, of ik even wil kijken. Ik besluit hem gedegen te onderzoeken en vraag hem zijn borst bloot te maken. Tot mijn verbazing duurt het een zestal lagen kleding voor de weg vrij is gemaakt. De trui wordt gevolgd door een dikke sjaal, onder de sjaal zit een spencer, daaronder een blouse en daaronder, hou je vast, een dikke krant die ten slotte gevolgd wordt door een hemd. Wonder boven wonder is zijn temperatuur niet verhoogd ondanks deze dikke lagen kleding. Bij het gehele verdere onderzoek vindt ik niets afwijkend. Ook de oren zijn schoon. ‘U bent verkouden meneer, maar dat komt weer goed, met een paar dagen bent u weer de oude.’ In plaats van een blik van opluchting kijkt hij me wat beteuterd aan. Mevrouw draait zich om en lijkt in haar sas. ‘Mooi, dan is het nu klaar en kan je morgen gewoon weer in de benen, ’t is kloar mit dien gesoes!’ Ik kan een klein lachje niet onderdrukken en besluit dat ik deze echtelijke twist verder aan het stel overlaat.

Mevrouw loopt nog even met me mee naar de deur. ‘Kerels!’ zucht ze, ‘je zou ze een schop geven!                                        Mijn dag is weer goed; kom maar op met al die snot.