Angst is een slechte raadgever, dat weten we allemaal. Soms is er echter geen ontsnappen aan dat allesoverheersende en tot wanhoop drijvende gevoel. Het is alsof er een inwendig gevecht in jezelf plaatsvindt waarin de geruststellende gedachten moeite hebben de angstaanjagende te verdrijven. Angst kan je ook tot grotere hoogten leiden waarvan je niet dacht dat je het in je had en ooit zou kunnen bereiken. Angst is een vreemd ding maar vaker dan wij denken een verklaring voor iemands gedrag.
Hoe het is om in angst te zitten om de gezondheid van een ander of die van jezelf weet je pas echt als je er middenin zit. Alles wat onbekommerd en zorgeloos leek, is in een keer van kleur veranderd.
Een telefoontje een aantal weken geleden deed mijn hart even stilstaan. ‘Mama heeft een ongeval gehad en het is niet goed.’ Een misselijkmakend gevoel maakte van mij meester en ik voelde lichte paniek opkomen. In een keer sta je aan de andere kant van de lijn. Wachtend in een ziekenhuis. Wachtend en hopend op een geruststellend woord van een dokter of zuster. De geruststelling kwam maar de angst bleef toch in lichte mate aanwezig. De beide voetjes staan nu weer wat meer op de grond en ik realiseer mij dat ik professioneel gezien misschien niet altijd genoeg stil heb gestaan bij de angst van een ander. Bij de angst die soms leeft in een patiënt.
Hij is boos, woest. Woest dat ik ook maar voorstel dat hij naar het ziekenhuis moet. In een mep veegt hij alle bierblikken van tafel en beent weg. Hij laat mij en zijn dochter, die mij heeft gealarmeerd, in ontreddering achter. Hij heeft koorts en pijn in de bovenbuik maar hij wil er niet aan dat hij ziek is. De dochter breekt in tranen uit en vertelt me dat ze nog geen jaar geleden haar moeder heeft verloren. Haar vader zoekt sindsdien de troost in het bier. Ik heb met haar te doen maar dat brengt ons op dit moment niet verder. Na enkele minuten wachten besluit ik de patiënt opnieuw te benaderen. Hij kijkt me met argusogen aan. Zijn boosheid is een afspiegeling van zijn angst. Angst dat hij ziek is, angst om ook dood te gaan. Hoe ik het ook probeer, hij weigert verder onderzoek en wil dat ik opsodemieter. Ik kan niet anders dan dit voor nu te aanvaarden en hem erop te wijzen dat het zijn eigen verantwoordelijkheid is. Ik ga met lood in de schoenen terug naar de praktijk.
Tien voor vijf diezelfde middag, een paar uur na mijn bezoek. Via de telefoon laat de patiënt weten van gedachten te zijn veranderd en dat hij graag naar het ziekenhuis wil. In plaats van boos is hij nu heel timide. ‘Het komt toch wel goed dokter?’
Ik wil hem geruststellen, zeggen dat het allemaal goed komt, maar helaas kan ik net als iedereen, geen zekerheden geven.