Leren fietsen is voor een kind een grote stap richting de wereld van volwassen mensen. Ik herinner me nog goed de hand van mijn vader of moeder in mijn nek terwijl ze angstvallig in de gaten hielden of ik niet ergens tegen op botste of het stuur teveel liet wiebelen. Na enige tijd was het vertrouwd om me los te laten en mocht ik alleen fietsen. Een volgende stap was een flink aantal jaren later het leren autorijden. Een van de weinige momenten waarop mijn vader en ik in conflict waren. Ik die het zo goed wilde doen maar niet scheen te begrijpen waarom mijn vader er op stond dat ik de koppeling goed indrukte. Het is goed gekomen. Uiteindelijk.
Nu sta ik op een punt in mijn leven dat ik wederom het gevoel heb een grote stap te moeten maken. Over een maand is er niet langer meer de supervisor die ik om raad kan vragen maar moet ik het alleen doen. Mijn opleiding als huisarts zit erop.
Het is zaterdagavond en ik heb wederom dienst op de visite auto van de dokterspost. Het is een miezerige avond en in de stad is het rustig. Al rijdend zien we de mensen behaaglijk binnen zitten. De chauffeur en ik hebben het vooralsnog rustig. We rijden terug richting de post als de telefoon gaat. De spoedassistente. Een mevrouw heeft een niet te meten laag suiker en we moeten er met spoed naar toe. Hoewel het niet de eerste keer is dat ik dit meemaak, voel ik dat de adrenaline mijn hartslag doet stijgen. De sirenes gaan aan en de blauwe lampen zwaaien rond. Stiekem vindt ik deze hectiek eromheen prachtig. Binnen no time zijn we gearriveerd op de plaats van bestemming. De deur van de woning staat al open. In huis moeten we ons een weg banen door ik weet niet wat voor prullaria; de details ervan ontgaan me. Mijn oog is gefixeerd op de patiënte. Hangend tegen een kussen kan ze me niet vertellen waar ze is en wat er aan de hand is. Voordat ik wat kan zeggen, drukt de chauffeur mij al een glucagon pen in de handen. Ik injecteer vervolgens de patiënte ermee en na enkele geschatte minuten, komt ze bij. De uitslag op het suikermetertje vertelt ons dat het gevaar is geweken. Met de druk van de ketel, gun ik mijzelf tijd om eens goed om me heen te kijken. Ik merk dat ik ben gaan zitten op een zeer vervuild bed waar nog halve etensresten op liggen. De rest van de kamer is gevuld met stapels kranten, dozen en ik tel zo een stuk of vier katten. Ik vraag de aanwezige buurvrouw of ze voor patiënte twee boterhammen met jam wil smeren om het suiker op pijl te houden. De patiënte praat inmiddels weer honderduit. Ik vraag haar wat er precies gebeurd is. De aap komt uit de mouw. Ze heeft ondanks een laag suiker voor het eten toch haar insuline gespoten. ‘k wist ja nait wat ik doun mos dokter’. Ik beloof haar over een uurtje nog eens te bellen ter controle van de suiker.
‘Goed gedaan dok’ en ik krijg een klap op m’n schouder van de chauffeur. Ik knik hem toe; het is een eer die niet alleen mij toekomt. Het halve werk werd voor me gedaan. Toch voelt het goed.
Het kleine meisje in mij dat al wiebelend op de fiets zat, vindt het nog altijd spannend om zonder hulp de weg te vervolgen. Geen zijwieltjes meer, geen vertrouwde hand in de nek. De volwassen vrouw in mij durft het echter wel aan. Ik kan fietsen, nu goed sturen.