HenrietteSchrijft.nl

Durf ik het te doen? Durf ik mij uit te spreken in een tijd waarin we allemaal soms zo hard op onze overtuigingen en meningen worden aangesproken? Een tijd waarin een geblondeerde Wilders en een gebotoxte Trump zoveel gehoor vinden? Aanslagen worden er gepleegd, homoseksuelen worden in elkaar geslagen omdat ze net als ieder ander verliefd stel hand in hand willen lopen, vluchtelingen zitten bijeen gepakt in kampen in de hoop op betere tijden. Waar gaat dit heen? Mensen die mij goed kennen weten dat ik niet een politiek hoogdravend persoon ben. Ik zal ook niet beweren dat ik van alles goed op de hoogte ben maar wat ik wel weet is dat we verharden met z’n allen. We verharden en we veroordelen snel. Waar het vandaan komt, ik heb geen idee. Zijn we ontevreden? Zijn we angstig? Een greep uit een voor mij doorsnee week laat verschillende gezichten zien van de huidige maatschappij.

Het is vijf uur ’s nachts. De bekende nachtdienst dip slaat toe en ik zou erg graag mijn ogen even willen sluiten. Helaas, de politie arriveert op de post met een drietal jonge jongens van een jaar of 18. Eentje van hen is een getinte jongeman, hij lijkt zwaar gehavend met een fors blauw oog en meerdere verwondingen in het gelaat. Veel praatjes hebben ze niet. Het verhaal geeft daar ook geen aanleiding toe. Ik roep de eerste jongeman die er het ergst aan toe is, op. Hij loopt gedwee met wat een verdrietige blik naast me. ‘Het spijt me mevrouw de dokter, maar ik heb wel wat gedronken hoor.’ Ik voel me oud en geroerd tegelijkertijd en heb de neiging om even een ‘moederlijke’ arm om deze jongen heen te slaan. Binnen in de spreekkamer vraag ik hem wat er is gebeurd. De tranen schieten hem in de ogen. ‘Tentamenweek was voorbij en we dachten, we gaan op stap.’ ‘Stuk of wat biertjes gedronken en het was tijd om naar huis te gaan.’ Hij moet even slikken en kijkt me met inmiddels de tranen biggelend over de wangen aan. ‘We zagen ze niet aankomen; vanuit het niets begonnen ze op ons in te slaan en scholden ons uit voor vuile buitenlanders.’ Ik ben er stil van en voel een gevoel van woede opkomen. Ik weet even niet wat ik moet zeggen dus besluit hem verder te onderzoeken en zijn wonden te behandelen. De verwondingen zijn gelukkig goed behandelbaar. Zijn (adoptie) ouders zijn inmiddels ook gearriveerd en zijn even geshockeerd als wij allemaal. Onmachtig zeg ik hen gedag.

Op mijn tafel ligt een cursusboek ‘Arabisch voor dummies’. Deels uit eigen interesse deels uit noodzaak om me goed verstaanbaar te maken tegenover buitenlandse patiënten, bestudeer ik deze taal. Ik roep een Syrisch echtpaar op uit de wachtkamer. Ze volgen me richting de spreekkamer en gaan zitten. De echtgenoot van de patiënte in kwestie ziet mijn boek liggen en kijkt geschrokken en licht angstig mijn richting uit. Ik zie zijn blik en vraag of alles goed is. In het Engels dan. De echtgenoot kijkt van mij naar zijn vrouw en wisselt wat woorden met haar die voor mij uiteraard niet te volgen zijn. ‘Doctor, can I ask you a question?’ ‘Yes, of course.’ ‘I am sorry to ask but are you perhaps a spy?’ Ik ben even met stomheid geslagen. Een spion? Ik? Ik moet inwendig lachen. Hoe komt hij daar in vredesnaam bij? En wat voor spion mag ik dan wel niet zijn? ‘No, not at all!’ ‘What makes you think I am a spy?’ Ik probeer het met een zo’n serieus mogelijk gezicht te vragen. Wat voor mij een grap lijkt, is voor hun een doodserieuze zaak. De patiënte begint te huilen en haar man legt uit. ‘We lost a big part of our family, they we’re killed by Al Qaida.’ Het verdere verhaal doet me realiseren hoe groot hun angst is. Op de vlucht geslagen uit hun eigen land zijn ze nog altijd bang zelf achtervolgt te worden en zien ze overal het gevaar. Ook in een blonde, Hollandse dokter die Arabisch leert.

Niemand weet wat de toekomst brengt. Ik wil niet te pessimistisch zijn en vooral een ieder op roepen elkaar iets meer lief te hebben.  En Wilders? Laten we die man naar de kapper sturen.